Kabbala

'Er zij Kabbala'

In dezelfde periode dat het Corpus Hermeticum ‘herondekt’werd in de Renaissance, kwamen ook andere mystieke en occulte tradities in de belangstelling, waaronder de Hebreeuwse Kabbala. De christenen hadden een bijzondere belangstelling voor de Kabbala, omdat Hebreeuws immers de taal was waarmee God alles schiep (‘En God sprak: er zij licht’ – in het Hebreeuws). De mystieke traditie van de Kabbala was in de Middeleeuwen tot ontwikkeling gekomen in Noord-Spanje en Zuid-Frankrijk, waar florerende Joodse gemeenschappen waren. Een van de sleutelteksten is Sefer ha-Zohar, toegeschreven aan een auteur uit de tweede eeuw van onze jaartelling, Simeon ben Yochai, maar waarschijnlijk van de hand van een veel latere auteur, Moses de Léon (c. 1240-1305). In de collectie van de BPH bevindt zich een van de vroegste edities daarvan, samen met andere beroemde kabbalistische teksten, zoals Sefer Yetzirah en Sefer ha-Bahir. Vanaf het moment dat de Kabbala verbreid raakte in het christelijke milieu, brandde er ook meteen een polemische strijd over los. De Renaissance-filosoof Pico della Mirandola verkondigde dat ‘geen enkele andere wetenschap ons zoveel zekerheid biedt over de goddelijkheid van Christus dan magie en Kabbala’. Johannes Reuchlin kwam met een variant in de spelling van de naam Jezus zodat hij met behulp van de Kabbala  kon ‘bewijzen’ dat het tetragrammaton (de onuitsprekelijke naam van God) veranderde in de naam van Jezus door toevoeging van de Hebreeuwse letter ‘shin’. Zo werd het tetragrammaton (4 letters) een pentagrammaton (5 letters) (De verbo mirifico, 1494). In zijn latere werk De arte cabalistica (1517), dat ook in de collectie aanwezig is, neemt Reuchlin trouwens onvoorwaardelijk stelling voor de Hebreeuwse Kabbala, zonder bijbedoelingen.