Amsterdam als vrijhaven

In de 17e en 18e eeuw was de Nederlandse Republiek, met Amsterdam als een van de meest vooraanstaande steden, één van de weinige landen in Europa die een grote mate van vrijheid van drukpers en meningsuiting genoot.

Geleerden vanuit heel Europa stuurden hun handschriften naar de republiek vanwege deze gerenommeerde vrijheid (en vanwege de goede drukkwaliteiten). De Franse vrijdenker Jean-Baptiste d’Argens schreef bijvoorbeeld dat heel Europa dank was verschuldigd aan de Nederlandse Republiek, omdat de werken van grote vrijdenkers daar konden worden gedrukt.

De Duitse mysticus Jacob Böhme, een filosoof die voorstander was van religieuze bemiddeling, werd beschouwd als een ketter door de pastoor van zijn stad en werd een levenslang publicatieverbod opgelegd. Zijn werken werden voor het eerst gedrukt in Amsterdam – en ook in het Nederlands vertaald – door de Amsterdamse zakenman Abraham Willemsz van Beyerland. Deze ‘wijze koopman’ vertaalde tegelijkertijd het Corpus Hermeticum, en niet zonder toeval.

De grote Tsjechische hervormer Jan Amos Comenius beschouwde Amsterdam als de ideale zetel voor zijn ‘College van het Licht “, een internationale wijsheidsraad voor de verbetering van de menselijkheid van de mensheid. Het is in Amsterdam dat Comenius, die de bescherming van de familie De Geer genoot, uiteindelijk zijn blauwdruk publiceerde voor een ideale pansofische samenleving: Via lucis of Poort van Licht. Hermetische, alchemistische, mystieke en kabbalistische gedrukte werken: velen van hen dragen de naam van Amsterdam op de titelpagina.